Beknopte geschiedenis van het dorp Glimmen.
Door Koos Lammerts
De ondergrond
De ondergrond waarop het dorp Glimmen is ontstaan werd voor een belangrijk deel gevormd in het Pleistoceen. In dit geologische tijdvak, dat voor ongeveer twee miljoen jaar terug begon en tienduizend jaar geleden eindigde, wisselden warme en koude perioden (ijstijden) elkaar af. Gletscherkuil en pingo op de Glimmer Es zijn er stille getuigen van. In de voorlaatste ijstijd vormde het schuivende landijs een stuwwal, thans bekend als de Hondsrug. Op de Glimmer Es is de hoogte van die heuvelrug bijna 6 meter boven N.A.P.
Aan de oostkant van het dorp bestaan de gronden vooral uit zand met op de hoogste plaatsen veelal een laag keileem. De lagere westelijke gronden bestaan ook uit zand en deels bedekt met een afzetting van de Drentse A.
Bewoning vóór het ontstaan van Glimmen
De relatief hoge en droge omgeving van Glimmen kent een lange bewoningsgeschiedenis. Bodemvondsten tonen aan, dat 50.000 jaar geleden hier al jagersvolken rondzwierven. Voor ongeveer 12.000 jaar waren het rendierjagers van de zogeheten Hamburgercultuur. Van vaste vestiging is dan nog geen sprake. Dat werd anders toen de landbouw zijn intrede deed in onze contreiën. Omstreeks 3500 voor het begin van de jaartelling vestigden zich de eerste landbouwers op de Hondsrug. Ze maakten deel uit van de Trechterbekercultuur, maar worden vooral hunebedbouwers genoemd, naar de imposante stenen graven, die zij maakten voor hun doden. Dit volk moet in de buurt van het huidige Glimmen ook een nederzetting hebben gehad, want opgravingen in 1969 hebben aangetoond dat op de Glimmer Es twee hunebedden hebben gelegen. In die tijd en in de latere Bronstijd werden de boerderijen regelmatig verplaatst o.a. door uitputting van de bodem. De langhuizen waren gemaakt van vlechtwerk bestreken met leem en rietgedekt en hadden soms een lengte van meer dan 30 meter. Mens en vee leefden in dezelfde ruimte. In de IJzertijd – van 800 voor Christus tot begin jaartelling – ontstonden op de hoge gronden van het Drents plateau, waartoe de Hondsrug ook behoorde, de eerste half-permanente dorpen. Verplaatsingen vonden alleen nog plaats over zeer korte afstanden. De akkercomplexen uit die tijd worden Celtic-fields genoemd.
Het ontstaan van Glimmen
In de Romeinse tijd waren er een aantal ontwikkelingen – waaronder systematische bemesting – die er toe leidden dat permanente bewoning in de vroege Middeleeuwen mogelijk werd. In die tijd vestigden zich, als gevolg van de Grote Volksverhuizing, grote groepen Saksen tussen de bestaande bevolking in het noorden en oosten van Nederland. Deze landverhuizers hebben een belangrijke stempel gedrukt op landschap, cultuur en het ontstaan en vorm van het esdorp met z’n karakteristieke brink, zoals wij die hedentendage nog kennen. Toen hebben de eerste Glimmenaren, zijnde landbouwers en veehouders, op de westrand van de Hondsrug een ideale plaats gevonden om de definitieve nederzetting Glimmen te stichten. Met op de hogere gronden de vruchtbare essen (het bouwland) en in de nabijheid van de bevaarbare en visrijke Drentse A, met zijn weidegronden en hooilanden. Rondom de driesprong Meentweg / Brinkweg zullen de eerste permanente boerderijen van een paar families hebben gestaan. Achteraf bezien een goede keuze, want na 15 eeuwen bestaat het dorp nog steeds. Glimmen zou twee brinken hebben gehad: een noorder- en een zuiderbrink. De zuiderbrink is nog te traceren: de thans bebouwde driehoek tussen Rijksstraatweg, Brinkweg en Meentweg. De brink was een gemeenschappelijke, met gras en bomen begroeide ruimte aan de rand van het dorp. Het had een centrale functie in de dorpsgemeenschap; naast verzamelplaats voor het vee was het tevens vergader- en marktplaats.
De naamgeving van Glimmen
Glimmen wordt voor het eerst in een oorkonde uit het jaar 1166 vermeld als Glemmene. Ook komt het voor in de 12e en 13e eeuw als Glimini en Glumme. De naamgeving van Glimmen zou te maken hebben met haar ligging en in samenhang met het 2,5 kilometer noordoostelijker gelegen dorp Onnen tot stand zijn gekomen. “Glim”men ligt aan de heldere, zonnige zuidwestkant van de Hondsrug en “On”nen aan de donkere, koudere noordoostkant.
Middeleeuwen
Tezamen met alle andere esdorpen en gehuchten op het noordelijk deel van de Hondsrug behoorde Glimmen oorspronkelijk tot Drenthe en stond onder gezag van de bisschop van Utrecht. Door de groeiende macht van het noordelijker gelegen Groningen kwam ook Glimmen binnen Gronings rechtsgebied te liggen, het Gorecht genaamd. Het raakte los van Drenthe, maar dat is niet zonder slag of stoot gegaan.
Vele twisten tussen Groningers, Drenthen en de bisschop gingen eraan vooraf. Zo werd het pas gebouwde kasteel in Glimmen van Egbert van Groenenberg, prefect van Groningen, in 1227 door de Drenthen verwoest.
In 1322 is er trouwens weer sprake van een versterking te Glimmen. Het huidige Huis te Glimmen is deels gebouwd op de oude kasteelfundamenten.
Glimmen wordt eind 13e eeuw vermeld, als er een slepend conflict is tussen het klooster te Essen en dienstmannen van de bisschop over de heffing van tienden. Uit een belastingregister van 1328 blijkt, dat Glimmen het laagste bedrag van alle dorpen en gehuchten van het Gorecht aan de bisschop afdroeg. Daaruit mag worden afgeleid, dat het één van de kleinste nederzettingen was.
De oude akkers rondom Glimmen zijn omgeven door houtwallen en hierdoor is het parklandschap ontstaan.
In de loop der eeuwen kwamen er wat boerderijen bij, maar Glimmen werd niet zo volkrijk, dat het een kerspel is geworden. De inwoners gingen in Noordlaren ter kerke. Wel was Glimmen een buurschap, waarbij de gezamenlijke boeren beslisten over de dagelijkse gang van zaken. Elke boer kreeg een aantal zogenoemde waardelen, dat aangaf in welke mate hij gebruik mocht maken van de marke. De marke waren de gemeenschappelijke gronden, zoals heide, groenlanden (de meenten), bossen en brink. De marke van Glimmen bestond uit 28 vierendeels waardelen en bestaat nog steeds en heeft nog enkele kleine bezittingen.
1500- 1900
Tot ver in de 19e eeuw bleef Glimmen niet meer dan een bescheiden gehucht. Het lag wat bezijden de hoofdweg, nu Rijksstraatweg, en ook de diligence Groningen-Coevorden v.v. passeerde Glimmen via de Hoge Heereweg op ruime afstand. In 1626 waren er 18 huisgezinnen en volgens het haardstedengeldregister een tiental boerderijen.
Binnen de markegrenzen stond een korenmolen, de Harener molen genaamd. Deze werd in 1822 verplaatst naar Haren, maar de buurt waar de molen heeft gestaan behield de naam Haren(d)ermolen.
Begin 19e eeuw ging Glimmen tezamen met Noordlaren, Onnen en Haren op in de Gemeente Haren.
In die tijd stonden er 26 huizen in Glimmen, voornamelijk keuterboerderijen van het Gorechtse type.
Het dorp telde toen ongeveer 200 inwoners.
Maar langzamerhand kwamen er meer bedrijven, aktiviteiten, huizen en bewoners.
In 1810 waren er al voldoende kinderen om een eigen openbare school te bouwen.
Het 36 ha grote Quintusbos bij het Huis te Glimmen werd aangelegd.
In 1850 vestigde de bekende orgelbouwer Petrus van Oeckelen zich in Glimmen.
In 1865 werd “Huize Weltevreden” ingericht als bejaardenhuis.
Glimmen kreeg in 1870 een station aan de spoorlijn Groningen-Zwolle.
Het waterbedrijf De Punt is van 1877 en levert nog steeds drinkwater aan stad en provincie Groningen.
En in 1879 zijn er al 97 woningen in Glimmen; de meeste nieuwe woningen werden langs de Rijksstraatweg gebouwd, waaronder een aantal fraaie zogenaamde Oldambtster boerderijen.
Het centrum van het dorp verplaatste zich naar de steeds drukker wordende weg van Groningen naar Assen.
Eind 19e eeuw kwamen er nog enkele belangrijke zaken in Glimmen tot stand: de “Witte Molen” werd gebouwd om de Glimmer polder te bemalen, het dorp kreeg aansluiting op de paardentram naar Groningen en vond de
oprichting plaats van de melkfabriek “De Toekomst”. Ook werd Glimmen meer en meer een dorp voor welgestelden en verrezen er enkele aanzienlijke buitenhuizen, zoals “de Kooikamp” en “Huize Welgelegen”.
1900 – heden
De openbare basisschool “de Meent” werd in 1900 gebouwd en de Christelijk Nationale school “de Marke” stamt uit 1932.
In 1921 kwam de electrische tramlijn Groningen – station Glimmen/de Punt tot stand.
In het natuurgebied de Appèlbergen werd een uitspanning gebouwd en wat later, in de dertiger jaren, het zwembad aangelegd. De Appèlbergen werd mede daardoor een geliefd uitgaansgebied voor Groningers.
In dit bos, dat na WO 2 een tijdlang militair oefenterrein is geweest, kwam in de vijftiger jaren de “buitenschool”, een openluchtschool voor ziekelijke leerlingen.
In 1936 kreeg Glimmen zijn eerste eigen huisarts.
In 1950 werden zowel de Gereformeerde kerk als de Hervormde kapel in gebruik genomen.
Glimmen groeide vooral na de Tweede Wereldoorlog uit tot een forenzenplaats; het gebied tussen de Rijksstraatweg en het spoor werd in de jaren zestig volgebouwd.
Het agrarische karakter van het dorp ging langzamerhand verloren. De melkfabriek sloot in 1968.
In de tachtiger jaren van de vorige eeuw kwamen er enkele dorpsvoorzieningen tot stand: het sportpark en het huidige dorpshuis werden gerealiseerd en genoemd naar Glimmens eerste kasteelheer “Groenenberg”.
Door de moderne tijd zijn andere voorzieningen zoals de bakker, de slager, de melkboer en de kruidenier uit het dorpsbeeld verdwenen.
Thans heeft Glimmen ongeveer 700 woningen en ruim 1700 inwoners.